Tag: zen
Interviews
Zie onderstaande links voor enkele interviews.
Dick leert je de merels toch te horen
Door Francine Wildenborg, redacteur van De Gelderlander
Je rijdt naar huis zonder ook maar iets van je omgeving mee te krijgen. Je bent namelijk al weer bezig met het volgende. Die onrust kent ook zenleraar Dick Verstegen. Maar na ruim twintig jaar ‘te zitten’, zoals hij de boeddhistische meditatie nuchter noemt, weet hij veel beter ‘in het nu’ te zijn. In zijn spiksplinternieuwe ‘zendo’ (meditatieruimte) aan huis in de Heilig Landstichting, kan hij dat nu ook anderen aanleren.
“Met aandacht je tanden poetsen. Probeer het maar eens. Niet gemakkelijk”, weet Verstegen. “Maar als het je lukt, geeft het je rust.” Veel mensen komen in aanraking met zenmeditatie in of na een crisis, een scheiding, depressie, burn-out. Verstegen liep eind jaren tachtig tegen de lamp. Als hoofdredacteur van Nieuwsblad van het Zuiden, met veel werkuren en interne strubbelingen, werd het hem te veel. Via via kwam hij met zen in aanraking. Het ‘zitten’ gaf hem rust. Zijn toenmalige vrouw keek hem in het begin wel raar aan. Maar zij ontdekte dat het niet zo zweverig was als ze dacht. Verstegen: “Ze ontdekte vooral dat het mij goed deed. Dat ik een rustiger, prettiger mens werd.”
Want, zo weet de leraar, zen geeft niet alleen rust, je leert ook jezelf en je omgeving kennen. “Sommige eigenschappen en reacties raak je niet kwijt. En dat hoeft ook niet. Veel mensen zijn ontevreden over zichzelf. Dat is helemaal niet nodig, je moet alleen weten hoe je in elkaar zit.” Dat je nooit meer ruzie hebt als je veel mediteert is onzin, weet Verstegen. “Maar als je je meer concentreert op hoe je zelf reageert en hoe de ander in elkaar zit en reageert, kun je het wel beter laten verlopen.”
Verstegen heeft les gehad bij Rients Ritskes uit Nijmegen, de oprichter van zen.nl, inmiddels een uitgebreid netwerk van zenleraren in Nederland.
Zeventig jaar is Verstegen. Maar hij heeft het gevoel met zijn werkplek aan huis een ‘nieuwe start te maken’. Eentje waarnaar hij lang heeft uitgekeken. Nadat hij met de VUT ging, werd zen nog belangrijker in zijn leven. Hij volgde opleidingen bij Ritskes, maar ook in Japan. Hij werd zelf leraar en begeleidde vele cursisten.
Met zweverig heeft Verstegen niets. De kalme, nuchtere manier waarop hij spreekt en beweegt spreekt boekdelen. “Als je met een lekke band langs de weg staat, kun je de merels dan nog horen fluiten?”, zegt hij uitdagend. Zen is geen oplossing, maar wel een middel om beter in je vel te zitten, legt Verstegen uit. Met een lach: “Je leert je eigen groenbak te legen.”
Stilte oordeelt niet
Bij een retraite in Kloosterhotel Zin vermaande de Benedictijnse zenmeester Willigis Jaeger ons eens te luisteren naar de stilte achter de stilte. Deze vermaning is mij altijd bij gebleven, hoewel ik deze eigentijdse mysticus niet als een prettig mens heb leren kennen.
Zijn boeken heb ik altijd weergaloos gevonden. Maar de mens Jaeger beviel me niet erg. Nu ik me wat meer open stel voor de stilte achter de stilte, dringt steeds beter tot me door dat een oordeel waardoor ik mij laat meeslepen, mij weghoudt van de stilte en mijzelf schade berokkent. In dit geval dus mijn oordeel over Jaeger. Trouwens, mijn oordeel over hem zegt meer over mij dan over hem. Dat is ook nog zo wat.
Ach, ik denk heus niet zo regelmatig aan Jaeger dat ik daarmee dagelijks mijn contact met de stilte blokkeer, maar er zijn wel duizenden andere oordelen in mijn hoofd die als schuivende panelen steeds voor de stilte gaan staan. Ik zeg vaak: ‘Zen is opendoen’, maar als ik die panelen steeds maar hun werk laat doen, houd ik zelf de luiken potdicht. Dan vormt dit proces een wapen dat zich tegen mijzelf keert. Ik kan wel denken dat mijn gelijk in dit of dat, in zus of zo enige rechtvaardiging oplevert in verwijten aan enig adres buiten mij, maar in werkelijkheid ga ik uit verbinding met de werkelijkheid zoals die is. Ik zet mijzelf buiten spel en niet een veronderstelde tegenstander
De verzen van de geest van vertrouwen (Hsin Hsin Ming) van Seng Ts’an, de derde patriarch die leefde in de zesde eeuw, vormen hier vertrouwd soelaas. Hang je toch niet op aan je oordelen, aan je voorkeuren, aan wat je verwerpt, zegt hij. Kijk toch hoe het vergelijken van wat je bevalt en niet bevalt de ziekte van je geest is. Je gaat niet alleen uit verbinding; je ziet de dingen ook niet meer zoals ze zijn.
Ik ontdekte onlangs een prachtige vertaling van de hand van zenmeester Hakuun Barnhard, die te vinden is op de site van de Order of Buddhist Contemplatives. Zij vertaalt Hsin Hsin Ming als Vertrouwen in wat je bent. Wat mooi! Daar lees ik onder meer:
Als je dat wat bestaat wegdruktSmoor je het leven ervan,
Als je de stilte najaagt
Keer je je er juist van af.
Als je jezelf overgeeft aan denken en praten
Keer je je af van de waarheid zoals die is.
Houd op met omschrijven en uitdenken –
Dan is er niets wat je niet doorgrondt.
Wat een geweldig advies aan iemand als ik, wiens boeddhistische naam Kobun is, wat zoiets betekent als: cultiveer je uitdrukkingsvaardigheid. Hou eens op met al dat geneuzel. Het advies om te laten zijn wat er is, vormt de diepste kern van wat het oude Hollandse gezegde ‘leven en laten leven’ beoogt weer te geven. Opvolging van dit advies houdt niet in dat jij er een stempel van goedkeuring aan geeft of dat je onverschillig terzijde gaat staan. Nee, het houdt alleen maar in dat je bereid bent te zien, precies wat er gaande is. Niet vertekend door de kleur van je brilleglazen.
In de stilte achter de stilte manifesteert zich de zoheid. Het: ‘zo is het dus’. Geen mitsen en maren meer, maar ‘oh ja, zo is het’. In de stem die spreekt in de stilte achter de stilte bloeit het vertrouwen op in wat je bent. Ja, wat is dat dan? Dat kom je te weten, of liever: je gaat merken dat je dit al weet, al heel lang, want er zal niets zijn ‘wat je niet doorgrondt’.
Dus het gaat mij steeds minder om de vraag wie er gelijk heeft, maar wat er aan de orde is. Mijn vroegere journalistieke nieuwsgierigheid, die veel hebben en halen in zich droeg, transformeert zich langzaam maar zeker in oprechte, meelevende interesse. Het actuele Griekse drama is niet meer een Bühne met goeden en slechten, waarover ik ‘objectief’ bericht en commentarieer. Het is een speelveld waarvan ik steeds scherper zie wat het is: hoe alle spelers haken naar liefde en ontferming, niet alleen de zogenaamde goeien. Zou het überhaupt denkbaar zijn dat politici vanuit liefde kijken naar en werken met de dingen die zich voordoen?
De internationale toppoliticus en Soefi Johan Witteveen die onlangs op zijn 93ste een mooi interview te zien gaf bij omroep Max denkt in elk geval dat meditatie en stiltereflectie politici kunnen brengen tot harmonischer beslissingen die heilzamer zijn voor alle betrokkenen. De stilte (achter de stilte) waarvan Jaeger en Seng Ts’an gewag maken is in feite niets anders dan liefde. Najagen en willen hebben werkt niet. Je openen wel. Witteveen noemt dat in jezelf contact maken met het goddelijke dat daar is.
De stilte oordeelt nooit over dat wat bij haar wordt gebracht. Stilte vertegenwoordigt een diep verlangen om vrij te zijn en vrij te makenen dat dit één is. Daartoe geven wij het roer uit handen aan….noem het universum, noem het Tao, noem het God. Wonderlijk, opeens weten we dan wat ons te doen staat. Want zo werkt de stilte. En er is niks op tegen om een prettig mens te zijn, integendeel zelfs.
Stilte – loomheid en boete,
maar vooral: oerbron
‘Wees stil! Nee, Koosje wees stil zeg ik!’ De woorden van de vader snijden als een bot
broodmes door de coupé. Koosje is heel even heel stil en begint dan weer te dreinen. ‘Koos-Jan, voor de laatste keer: wees stil anders gaan we niet naar oma toe.’ Vaders machteloosheid is een nat laken dat op de vloer zakt van een treinwagon die over drie minuten station Veenendaal-De klomp zal bereiken. Misschien woont oma daar wel, wie weet. En wie weet zullen ze dan rechtsomkeert maken, omdat kleine Koos-Jan niet stil geweest is.
Vergis ik me of zijn dit de eerste associaties die kinderen met stilte opdoen? En meteen dringt het tot me door: ik moet me vergissen. Want het roepen om stilte van een vader of moeder, het ouderlijk vermaan om stil te zijn, heeft eigenlijk niets te maken met de echte, wonderbaarlijke stilte, die kinderen al veel eerder hebben ervaren. In de wieg, in bad, lodderig hangend in een draagband op een zomeravond in het bos. Goddank zijn die ervaringen, hoop ik, niet op voorhand verpest.
Toch is het opmerkelijk hoe wij het begrip stilte in het opvoedingsproces vaak leren associëren met dwang. Met: geen uiting geven aan ongerief of opstand. De volwassen omgeving heeft daar immers last van. Stil zijn kan dus tot diep in je latere leven ongemakkelijk zijn. Je leert het al vroeg. Als er een stilte valt in een gesprek hoor je mensen zeggen: ‘Oh er komt een dominee voorbij’. Stilte is ernst, is zwaar, is plicht, is schuld en boete. Want als je stil bent kan er van alles boven komen, waar je niet aan wilt, wat weg moet. Ja, zo heb je het geleerd. Stilte hoort bij wat je niet mag laten zien, wat je niet mag zijn.
Ach ja, waar is de heerlijke, lome stilte van die zomeravond in het bos? Zij is zo vaak overdekt, overwoekerd door de stilte van schuld en boete. Ik zie het in veel mensen om me heen., Ik zie het soms in mezelf. De loomheid van ontspannen stilte is: ruimte, alles mag er zijn zoals het is, openheid, lege handen, liefde, niets hoeft, alles kan. De stilte van schuld en boete is: kramp, armen over elkaar, schuilen achter plaatstaal, vaak het plaatstaal van je eigen gelijk, controle houden, bedreiging, gevaar, ademnood, angst, destructie, er moet van alles, niets kan.
Zo kan zich tussen mensen een vriendelijke open stilte voordoen waarin beiden of allen volledig de ruimte hebben. Maar er kan tussen hen ook een verkrampte stilte zijn, waarin het minste of geringste aanleiding is tot dood-in-de-pot. Wat een weelde dat wij dit tussenveld kunnen zien. Ik maakte ooit een symbolisch kommetje van wat ik ‘het tussenveld’ noemde. Er zit een ‘knikker’ precies op de overgang van het ene kleurveld naar het andere. Wat een weelde dat wij zo’n tussenveld rondom ons gewaar kunnen zijn. Wij zijn in staat tot dit gewaar zijn, door welk soort stilte wij ook bevangen zijn.
Hoezo, zijn er soorten stilte dan? Kent stilte een kleur? Of is de inkleuring van stilte iets wat we helemaal zelf doen? Ja, natuurlijk bepaalt onze bevangenheid de inkleuring. Maar niet alleen. Wij spreken tegenwoordig ook vaak van de ‘energie’ die ergens heerst. Ik heb dat zelf een aantal malen indringend meegemaakt. Waar geen enkele menselijke actie (meer) is, hangt toch iets onnoembaars en het is reëel. Het kan een uitgestorven gebouw zijn, een verlaten kerkhof, een leeg perron, een vergeten zolder, een stil bosareaal, een eenzaam fietspad, een verweesde duinpan.
Dus als het gaat om de stilte om ons heen, dan kunnen wij terecht komen in wonderlijke lagen die beïnvloed worden door meer dan ons gemoed alleen, of is het toch pure reflectie/projectie? Maar houden wij het bij de stilte in ons zelf, dan komen we ergens uit waar stilte en ruimte samenvallen. Op Inspiratiemail noemt Erik van Zuydam dat zo:‘Vlak onder het rumoer van de psyche ligt een zee van stilte op je te wachten. Altijd.’ En Marja Timmer hoopt op het Boeddhistisch Dagblad.nl dat de sangha van Zen Centrum Amsterdam na het rumoer rond haar leraar vanuit stilte de compassie en wijsheid vindt waarop ze verder kan gaan.
De stilte als zegening. De stilte als oerbron. Ze bevind zich in ons. Ze bevindt zich rondom ons. Ze kan ingekapseld lijken door allerlei ongerief. Als dat zo is, kijk dan verder, naar de stilte onder of achter de stilte. Voorbij elke inkleuring, voorbij elke ‘energiesoort’. Daar doemt zij op in haar onbegrensde roerloosheid: altijd ongerept, zonder kleur en zonder oordeel. En juist daarom is zij grenzeloos inspirerend en ruimte scheppend. Zij is in ons en wij bevinden ons in haar.
De bemoedigende tijd-visie van Dogen
‘Varen op de stroom van de vergankelijkheid’
(Gepubliceerd in Kwartaalblad Vorm & Leegte omstreeks 2005)
Tijd. Welbeschouwd is dat de immer voortgaande stroom van toekomst naar verleden via de spil van het waarneembare heden. Voor wie nog beter kijkt, zoals de 13e eeuwse zenmeester Dogen Kigen zenji, is elk nu-moment in deze stroom tevens uitdrukking van eeuwigheid. De spil van het heden is oneindig.
Tijd is het voertuig van de vergankelijkheid. En niets lijkt minder eeuwig dan dat. Want alles gaat voorbij. En we moeten met dat dualistische gegeven leren leven. Samen met de smartelijkheid ervan die centraal staat in de eerste edele waarheid van de historische Boeddha: Het leven wordt gekenmerkt door lijden.
De antieke zenmeester Dogen (1200 -1253) voegt in twee opzichten een dimensie toe aan wat de Griekse wijsgeer Heraklitos van Ephese, die ongeveer in Boeddha’s tijd leefde, reeds panta rhei noemde: Alles stroomt, niets blijft; we kunnen niet twee maal in dezelfde rivier stappen. Wat Dogen ca. 1700 jaar later toevoegde, valt in de eerste plaats te lezen in het essay Uji (Zijn-tijd) uit zijn levenswerk de Shobogenzo. Maar ook in andere Shobogenzo-hoofdstukken, zoals Zenki (Alles werkt samen), Genjokoan (Realisering van het alledaagse) en Bussho (Boeddhanatuur) komen deze twee aspecten voor:
Elk wezen, elk ding, elk verschijnsel manifesteert zich als tijd. Elk moment is, in de vorm van de dingen zoals ze dan zijn, expressie van eeuwigheid of tijdloosheid. Aldus voltrekt zich aan alle dingen voortdurend de vergankelijkheid die samenvalt met hun ware aard of Boeddhanatuur. Boeddhanatuur ìs vergankelijkheid; vergankelijkheid ìs Boeddhanatuur. Alles wat bestaat is op elk moment Boeddhanatuur.
-Het alledaagse realiseren-
Het is een prachtig, optimistisch en bemoedigend inzicht, waarin het alledaagse de diepe glans krijgt die het conform de ch’an-traditie ook alleszins verdient. Het helpt inzien en ervaren hoe samsara tegelijkertijd nirwana is. Geen wonder dat de befaamde en gevoelige zenmeester en -dichter Ryokan (1795-1831) vaak tranen plengde als hij Dogen las.
De Nederlandse Dogen-kenner Nico Tydeman sensei benadrukt dat het alledaagse bij Dogen niets uitsluit. Wij hoeven niets anders te doen dan dit alledaagse te realiseren met alles erop en eraan. Elk moment weer. Genjokoan heet dat begrip bij Dogen, door zenautoriteit Thomas Cleary vertaald als ‘issue at hand’: wat zich ook maar voordoet. Zo beleef je elk moment de vergankelijkheid, zo realiseer je elk moment de Boeddhanatuur van al het bestaande. Elk moment wordt onbetaalbaar.
In zijn inleiding in Shobogenzo Zuimonki (Asoka – vertaling Dirk Horai Beemster) citeert Tydeman Dogen uit diens Shobogenzo Uji:
‘De wereld van leven en dood en alles wat daarin is, is een bestaan in de tijd. En het bestaat voortdurend door zichzelf te actualiseren in je huidige ervaring. Alles bestaat in het heden binnen jezelf…. De werkelijke betekenis van het bestaan ligt in het bestaan van de tijd. Een berg is tijd, de oceaan is tijd. Bergen en oceanen bestaan alleen in het heden. Als de tijd ophoudt te bestaan, bestaan bergen en oceanen ook niet meer. Vanuit dit standpunt bezien zijn morgensterren Boeddha’s, de wijsheid van verlichting, de overdracht van hart tot hart, verlicht door het bestaan-in-de-tijd. Indien er geen bestaan-in-de-tijd is, kunnen geen van deze dingen plaats vinden.’
-Heel rijk begrip-
Als alles in het heden bestaat, geldt dat volgens Tydeman ook voor verleden en toekomst. ‘Verleden is ook hier-en-nu aanwezig. Net als de toekomst anders zouden we niet kunnen plannen. Hier-en-nu wordt in de zenwereld wel eens beperkt opgevat, maar het is juist een heel rijk begrip. Herinneringen, verleden, verdriet hebben in zen wel eens de kleur van een verboden gebied, maar dat is onzin. Die aspecten zijn evenzeer hier-en-nu aanwezig als bomen en bergen.’
Sobhanandi van het Boeddhistisch Centrum Amsterdam (VWBO) is zo geïntrigeerd door het gedachtegoed van Dogen dat zij bezig is een Dogen-website op te zetten. Over Uji zegt ze: ‘Tijdsdenken in lineaire zin is een uitvinding van de geest, een hulpmiddel. Het gaat Dogen niet om het denken maar het ervaren van het heden in al zijn kracht en het loslaten van verleden en toekomst. Dogen wil overbrengen dat verleden tijd niet bestaat, toekomst ook niet, alleen heden. Hij heeft het over leven in het moment, met wat er is en daarnaar handelen. Heel moeilijk want we hebben onze herinneringen, gewoontes en verlangens. Verleden, heden en toekomst; die alle drie in het heden houden is moeilijk, maar, als het lukt, heel bevrijdend.’
In zijn Shobogenzo-inleiding schrijft Tydeman over dit Dogen-thema:
‘Natuurlijk is er een gaan van de tijd: van vandaag naar morgen en van morgen naar overmorgen. Maar dit vloeien van de tijd is slechts actueel aanwezig in dit moment, in het heden. Het verleden is aanwezig en manifesteert zich in het heden en de toekomst verschijnt in de tegenwoordige tijd. Het heden is de ontstaansgrond, de drager en de manifestatie van het universum in zijn verleden en zijn toekomst. De tegenwoordige tijd is een allesomvattende, alles in zich sluitende tijd. Het geheel bestaat in deze tijd en elk afzonderlijk ding bestaat in deze tijd’ (…) ‘Tijd is absolute, volledige aanwezigheid van wat is. Tijd is eeuwigheid. Eeuwigheid is niet een dimensie aan gene zijde van de tijd. Eeuwigheid is nu-dit-moment.’
Dogens beschouwing over tijd ziet Tydeman geenszins als vrijblijvende, abstracte filosofie. Hij geeft daarin een religieuze rechtvaardiging van onze meditatiebeoefening. Die is elke keer opnieuw ‘de volledige expressie van mijn heden’.
‘Dit heden wordt niet verontschuldigd door het verleden, noch ontleent het zijn bestaanszin aan zijn werkzaamheid in de toekomst. Dit heden “rust” abosluut in zichzelf en het hele universum is in deze “rust” betrokken. Dit heden, mijn zazen, is “tijd” en ik beoefen niets anders dan deze “tijd” te zijn. Dit betekent zazen beoefenen “omwille van zazen”. Dit moment is er omwille van dit moment zelf, want dit ogenblik is mijn volledigheid. Zazen speelt zich altijd af in de tegenwoordige tijd. De oefening van het zitten is een leerschool in het vinden van oneindige bevrediging in deze tegenwoordige tijd met al mijn problemen, verwarringen en illusies.’
-Alles werkt samen-
Wat voor zazen geldt, strekt zich natuurlijk ook uit tot elke andere handeling, tot alle andere dingen die je doet. Je daarvan niet afscheiden en samenvallen met wat je leven van moment tot moment is, daar gaat het –ook- bij Dogen om en hij gebruikt zijn eigen bijzondere vocabulaire om zich uit te drukken. In Shobogenzo-hoofdstuk Zenki schrijft hij (De schatkamer van het oog van de ware leer, Kosmos Z&K Uitgevers, vertaling Boudewijn Koole)
‘Leven is als iemand die in een boot vaart. Ofschoon hij aan boord van de boot het zeil hanteert, het roer ter hand neemt en boomt, draagt de boot hèm en is hij niets zonder de boot. Door met de boot te varen maakt hij deze tot boot. Onderzoek al mediterend dit precieze moment. Op zo’n moment is alles de wereld van de boot. De lucht, het water en de kust zijn allemaal de tijd van de boot geworden en niet gelijk aan de tijd die niet bij de boot hoort. Hierom is leven dat wat ik tot leven breng en zijn wij dat wat het leven tot leven brengt. Wanneer je in een boot vaart zijn geest en lichaam en de hele omgeving allemaal de kernactiviteit van de boot; de hele aarde en de hele ruimte zijn de kernactiviteit van de boot. Met het ik dat leeft en het leven dat ik ben, is het net zo.’
Hier rekent Dogen af met de vaak beperkte visie op wat wij zelf zijn. Dat het leven zich beperkt tot wat ik als vleesgebonden persoon slechts meen te zijn. Dat je leeft met behulp van zo’n een bootje, een zelf, benadrukt ook Tydeman, is een illusie. In elk leven werkt alles wat zich voordoet, tot en met de dood toe, samen en is niet op te splitsen in wel-boot en niet-boot. Alles: kust, bergen, wolken, zon, maan, roerganger en medepassagiers zijn boot: leven.
En ook in Uji lazen we dat al die dingen die wij dagelijks om ons heen zien, tijd zijn. Het leven bestaat elk moment als tijd in al zijn naadloos samenhangende verschijningsvormen.
-Alleen vrijheid in het nu-
Over de film Groundhogday (1993) met hoofdrolspeler Bill Murray wordt in zenkringen wel eens wat meesmuilend gedaan. Maar het is een film waarin op weergaloze wijze aanschouwelijk duidelijk wordt gemaakt dat de onwrikbare tijd uitsluitend in het eeuwige nu zijn vrijheid kent. Je zou bijna zeggen dat Dogen Zenji het script heeft ingefluisterd vanuit zijn Uji-tractaat. Het enige waarover mensen beschikken is NU. Steeds weer opnieuw. Dat inzien schept de basis voor bevrijding. De hoofdpersoon raakt gevangen in de tijd; hij beleeft steeds opnieuw dezelfde dag tot hij zich ermee verzoent dat we alleen maar het moment dat zich nu voordoet tot onze beschikking hebben.
De Amerikaanse zenmeester Donald Gilbert heeft in zijn stripverhaal Unk zet de waarheid op z’n kop (Mirananda 1991) ook een hoofdstuk gewijd aan Tijd. De hond Unk worstelt met het verschijnsel zonder er mee uit de voeten te kunnen, want hij kan de tijd alleen maar zien als extern probleem waarop je vat op moet krijgen (zie ook de illustratie). Wat Gilbert in zijn inleiding op dit hoofdstuk schrijft, leeft voor Unk nog niet. Volgens Gilbert verliest het tijdelijke aspect van tijd zijn pregnantie, als we tot bewustzijn komen en thuis komen in ‘een natuurlijke schuilplaats’, die hij het Tijdloze noemt. Tijd en het Tijdloze noemt hij twee aspecten van het ondeelbare. ‘Wanneer het Tijdloze en de tijd elkaar opheffen, dan is er waarheid’, zegt hij. Ook hij noemt het oneindige verleden en de oneindige toekomst beide aanwezig in het oneindige nu voor wie het onderscheidend denken loslaat en de waarheid van de Boeddhanatuur ervaart, zodat ‘er niet langer de verschijning (is) van iemand die begrensd wordt door de tijd.’
-De essentie van Hussem-
Ik heb gezocht naar iemand die wat Dogen zegt ineens tot ons door kan laten dringen en dacht aan de befaamde haikudichters die meestal ook zenmeester waren. Maar onlangs op retraite in ZIN, het klooster voor zingeving en werk, in Vught, kwam ik plotseling midden in het bos op paaltjes geplaatste gedichten tegen van de oer-Nederlandse schilder-dichter Willem Hussem (1900-1974). Ook in zijn poëtisch werk spelen het ogenblikkelijke, de eeuwigheid van het nu, de compleetheid van al het bestaande en de vergankelijkheid een essentiële rol. Hij liet zich al in de jaren veertig inspireren door het zenboeddhisme en in de jaren vijftig schreef hij zijn eerste korte aan haiku verwante gedichten, die opnieuw zijn uitgegeven in een bundel met de titel Warmte vergt jaren groei (Plint, 3e druk 2004).
In een beschouwing over de kunstenaar schrijft Han Steenbrugggen: ‘De verrassende visuele waarneming betekent voor hem een schok, een plotseling inzicht in het kosmisch principe van de perfecte harmonie.(…) Zijn poëzie is gericht op het laten samenvallen van waarneming en beeld.’ Hij citeert ook Hussem zelf: ‘Ik wil mijn poëtische ervaring direct geven, mijn ervaring moet direct in het beeld zitten. Daarom schrijf ik vrijwel altijd in de tegenwoordige tijd, in het scheppingsproces zelf. (…) Alles en iedereen is in elkaar verweven. Ik zie dat verbonden zijn altijd. Het ene bestaat dank zij het andere. Vandaar de eenheid van de tegenstelling. (…) Ik heb er een leven aan gewerkt om mijn werk zo eenvoudig mogelijk te krijgen. Ik moet die eenvoud elke keer opnieuw op mezelf veroveren.’
Steenbruggen schetst Hussems kunstenaarschap terecht als ‘een speurtocht naar de essentie’. Daarom durf ik dit artikel over Dogen en de tijd af te sluiten met het volgende titelloze gedicht van Hussem:
vaar op de stroom van de vergankelijkheid
heb geen verwachting heb geen vrees
nadert het einde laat het komen
zorgen worden overbodig