Stroomafwaarts

We zitten aan de oever van de Raptirivier in Sauraha (Chitwan). De sterke stroming voert vlokjes schuim mee en het valt me op dat de vlokjes niet rechtlijning stroomafwaarts gaan maar dat ze terecht komen in wervelingen en wentelingen die alle kanten uitgaan. In allerlei omwegen gaan ze ten slotte wel dezelfde kant op: stroomafwaarts.

Zo gaat mijn leven ook. De ‘stroomafwaartsheid’ is onstuitbaar, maar kent onverwachte wendingen die me steeds weer verwonderen. Zo neem ik mijn eigen leven waar. Ik zit in de boot van mijn eigen leven, ben passagier en bemanning, ben de boot zelf. Mijn vaarplan leidt tot tal van zwenkingen, maar zeil en roer kan ik uiteindelijk slechts ter beschikking stellen van de golfstroom van de tijd. Wat ik wezenlijk ben ziet dit alles gebeuren en ziet dat slechts de coulissen van mijn bestaan steeds veranderen, gevangen als mijn lichaam en denken zijn in het net van tijd en vergankelijkheid.

Wat een gedachten zeg in het zondoorstoofde jungledorp Sauraha, waar olifanten op reusachtige kousevoeten door de straten lopen. Maar ik heb ze even nodig, die gedachten, om mijn punt te maken. Hoezeer mijn vaarplan er ook toe doet, uiteindelijk gaan we voorgoed voor anker in de grote zee van licht, waartoe we van meet af aan al behoren. En naarmate dit proces vordert en helderder wordt, verschrompelt mijn neiging om daartussen te komen met mijn vaarplan.

Worden mijn keuzes en beslissingen dus minder belangrijk? Integendeel. Steeds meer wil ik ze afstemmen op de grote lichtstroom, laten varen op het getij van openheid, zonder dat mijn systeemdenken de overhand heeft. Dat vergt een kalmte die mij maar al te vaak ontbreekt. Maar wat ik wezenlijk ben, ziet dat mijn relatieve bestaan alleen beweging en verandering is en dat ik daar maar één antwoord op heb: daarin zonder voorbehoud meegaan. Daar één mee zijn, smelten als en blokje ijs in een Spa rood. Met keuzes vanuit openheid en licht.

Terwijl ik dit zo overpeins, tilt een Chitwanese olifant mij met zijn slurf op zijn brede rug en wandelt geluidloos de rivier in. Gewapend met een borstel en olifantenzeep zet ik ons aan een grondige reinigingsbeurt. Alles verandert. Mijn bootje gaat verder, stroomafwaaarts, op ongewisse wijze het gewisse tegemoet. Mijn olifant en ik, intussen geheel schoongepoetst, klauteren de wal op en blijven even, als in gedachten verzonken, staan. Dan blaast er uit zijn olifantenslurf een dikke waterstraal, waarin even, heel, heel even, drie letters te lezen zijn: UIT.

Dick Verstegen