Interviews

Zie onderstaande links voor enkele interviews.

Stilte oordeelt niet

Bij een retraite in Kloosterhotel Zin vermaande de Benedictijnse zenmeester Willigis Jaeger ons eens te luisteren naar de stilte achter de stilte. Deze vermaning is mij altijd bij gebleven, hoewel ik deze eigentijdse mysticus niet als een prettig mens heb leren kennen.

220px-willigis_jager_b-g-200x300

Zijn boeken heb ik altijd weergaloos gevonden. Maar de mens Jaeger beviel me niet erg. Nu ik me wat meer open stel voor de stilte achter de stilte, dringt steeds beter tot me door dat een oordeel waardoor ik mij laat meeslepen, mij weghoudt van de stilte en mijzelf schade berokkent. In dit geval dus mijn oordeel over Jaeger. Trouwens, mijn oordeel over hem zegt meer over mij dan over hem. Dat is ook nog zo wat.

Ach, ik denk heus niet zo regelmatig aan Jaeger dat ik daarmee dagelijks mijn contact met de stilte blokkeer, maar er zijn wel duizenden andere oordelen in mijn hoofd die als schuivende panelen steeds voor de stilte gaan staan. Ik zeg vaak: ‘Zen is opendoen’, maar als ik die panelen steeds maar hun werk laat doen, houd ik zelf de luiken potdicht. Dan vormt dit proces een wapen dat zich tegen mijzelf keert. Ik kan wel denken dat mijn gelijk in dit of dat, in zus of zo enige rechtvaardiging oplevert in verwijten aan enig adres buiten mij, maar in werkelijkheid ga ik uit verbinding met de werkelijkheid zoals die is. Ik zet mijzelf buiten spel en niet een veronderstelde tegenstander
seng-tsanDe verzen van de geest van vertrouwen (Hsin Hsin Ming) van Seng Ts’an, de derde patriarch die leefde in de zesde eeuw, vormen hier vertrouwd soelaas. Hang je toch niet op aan je oordelen, aan je voorkeuren, aan wat je verwerpt, zegt hij. Kijk toch hoe het vergelijken van wat je bevalt en niet bevalt de ziekte van je geest is. Je gaat niet alleen uit verbinding; je ziet de dingen ook niet meer zoals ze zijn.

Ik ontdekte onlangs een prachtige vertaling van de hand van zenmeester Hakuun Barnhard, die te vinden is op de site van de Order of Buddhist Contemplatives. Zij vertaalt Hsin Hsin Ming als Vertrouwen in wat je bent. Wat mooi! Daar lees ik onder meer:

Als je dat wat bestaat wegdrukthakuun-barnhardSmoor je het leven ervan,
Als je de stilte najaagt
Keer je je er juist van af.
Als je jezelf overgeeft aan denken en praten
Keer je je af van de waarheid zoals die is.
Houd op met omschrijven en uitdenken –
Dan is er niets wat je niet doorgrondt.

Wat een geweldig advies aan iemand als ik, wiens boeddhistische naam Kobun is, wat zoiets betekent als: cultiveer je uitdrukkingsvaardigheid. Hou eens op met al dat geneuzel. Het advies om te laten zijn wat er is, vormt de diepste kern van wat het oude Hollandse gezegde ‘leven en laten leven’ beoogt weer te geven. Opvolging van dit advies houdt niet in dat jij er een stempel van goedkeuring aan geeft of dat je onverschillig terzijde gaat staan. Nee, het houdt alleen maar in dat je bereid bent te zien, precies wat er gaande is. Niet vertekend door de kleur van je brilleglazen.

In de stilte achter de stilte manifesteert zich de zoheid. Het: ‘zo is het dus’. Geen mitsen en maren meer, maar ‘oh ja, zo is het’. In de stem die spreekt in de stilte achter de stilte bloeit het vertrouwen op in wat je bent. Ja, wat is dat dan? Dat kom je te weten, of liever: je gaat merken dat je dit al weet, al heel lang, want er zal niets zijn ‘wat je niet doorgrondt’.

Dus het gaat mij steeds minder om de vraag wie er gelijk heeft, maar wat er aan de orde is. Mijn vroegere journalistieke nieuwsgierigheid, die veel hebben en halen in zich droeg, transformeert zich langzaam maar zeker in oprechte, meelevende interesse. Het actuele Griekse drama is niet meer een Bühne met goeden en slechten, waarover ik ‘objectief’ bericht en commentarieer. Het is een speelveld waarvan ik steeds scherper zie wat het is: hoe alle spelers haken naar liefde en ontferming, niet alleen de zogenaamde goeien. Zou het überhaupt denkbaar zijn dat politici vanuit liefde kijken naar en werken met de dingen die zich voordoen?
johan-witteveenDe internationale toppoliticus en Soefi Johan Witteveen die onlangs op zijn 93ste een mooi interview te zien gaf bij omroep Max denkt in elk geval dat meditatie en stiltereflectie politici kunnen brengen tot harmonischer beslissingen die heilzamer zijn voor alle betrokkenen. De stilte (achter de stilte) waarvan Jaeger en Seng Ts’an gewag maken is in feite niets anders dan liefde. Najagen en willen hebben werkt niet. Je openen wel. Witteveen noemt dat in jezelf contact maken met het goddelijke dat daar is.

De stilte oordeelt nooit over dat wat bij haar wordt gebracht. Stilte vertegenwoordigt een diep verlangen om vrij te zijn en vrij te makenen dat dit één is. Daartoe geven wij het roer uit handen aan….noem het universum, noem het Tao, noem het God. Wonderlijk, opeens weten we dan wat ons te doen staat. Want zo werkt de stilte. En er is niks op tegen om een prettig mens te zijn, integendeel zelfs.

Stilte – loomheid en boete,
maar vooral: oerbron

‘Wees stil! Nee, Koosje wees stil zeg ik!’ De woorden van de vader snijden als een bot
stil-zijn broodmes door de coupé. Koosje is heel even heel stil en begint dan weer te dreinen. ‘Koos-Jan, voor de laatste keer: wees stil anders gaan we niet naar oma toe.’ Vaders machteloosheid is een nat laken dat op de vloer zakt van een treinwagon die over drie minuten station Veenendaal-De klomp zal bereiken. Misschien woont oma daar wel, wie weet. En wie weet zullen ze dan rechtsomkeert maken, omdat kleine Koos-Jan niet stil geweest is.
images-12Vergis ik me of zijn dit de eerste associaties die kinderen met stilte opdoen? En meteen dringt het tot me door: ik moet me vergissen. Want het roepen om stilte van een vader of moeder, het ouderlijk vermaan om stil te zijn, heeft eigenlijk niets te maken met de echte, wonderbaarlijke stilte, die kinderen al veel eerder hebben ervaren. In de wieg, in bad, lodderig hangend in een draagband op een zomeravond in het bos. Goddank zijn die ervaringen, hoop ik, niet op voorhand verpest.

Toch is het opmerkelijk hoe wij het begrip stilte in het opvoedingsproces vaak leren associëren met dwang. Met: geen uiting geven aan ongerief of opstand. De volwassen omgeving heeft daar immers last van. Stil zijn kan dus tot diep in je latere leven ongemakkelijk zijn. Je leert het al vroeg. Als er een stilte valt in een gesprek hoor je mensen zeggen: ‘Oh er komt een dominee voorbij’. Stilte is ernst, is zwaar, is plicht, is schuld en boete. Want als je stil bent kan er van alles boven komen, waar je niet aan wilt, wat weg moet. Ja, zo heb je het geleerd. Stilte hoort bij wat je niet mag laten zien, wat je niet mag zijn.

Ach ja, waar is de heerlijke, lome stilte van die zomeravond in het bos? Zij is zo vaak images-13overdekt, overwoekerd door de stilte van schuld en boete. Ik zie het in veel mensen om me heen., Ik zie het soms in mezelf. De loomheid van ontspannen stilte is: ruimte, alles mag er zijn zoals het is, openheid, lege handen, liefde, niets hoeft, alles kan. De stilte van schuld en boete is: kramp, armen over elkaar, schuilen achter plaatstaal, vaak het plaatstaal van je eigen gelijk, controle houden, bedreiging, gevaar, ademnood, angst, destructie, er moet van alles, niets kan.

img_1043-300x257Zo kan zich tussen mensen een vriendelijke open stilte voordoen waarin beiden of allen volledig de ruimte hebben. Maar er kan tussen hen ook een verkrampte stilte zijn, waarin het minste of geringste aanleiding is tot dood-in-de-pot. Wat een weelde dat wij dit tussenveld kunnen zien. Ik maakte ooit een symbolisch kommetje van wat ik ‘het tussenveld’ noemde. Er zit een ‘knikker’ precies op de overgang van het ene kleurveld naar het andere. Wat een weelde dat wij zo’n tussenveld rondom ons gewaar kunnen zijn. Wij zijn in staat tot dit gewaar zijn, door welk soort stilte wij ook bevangen zijn.

images-15Hoezo, zijn er soorten stilte dan? Kent stilte een kleur? Of is de inkleuring van stilte iets wat we helemaal zelf doen? Ja, natuurlijk bepaalt onze bevangenheid de inkleuring. Maar niet alleen. Wij spreken tegenwoordig ook vaak van de ‘energie’ die ergens heerst. Ik heb dat zelf een aantal malen indringend meegemaakt. Waar geen enkele menselijke actie (meer) is, hangt toch iets onnoembaars en het is reëel. Het kan een uitgestorven gebouw zijn, een verlaten kerkhof, een leeg perron, een vergeten zolder, een stil bosareaal, een eenzaam fietspad, een verweesde duinpan.

Dus als het gaat om de stilte om ons heen, dan kunnen wij terecht komen in wonderlijke lagen die beïnvloed worden door meer dan ons gemoed alleen, of is het toch pure reflectie/projectie? Maar houden wij het bij de stilte in ons zelf, dan komen we ergens uit waar stilte en ruimte samenvallen. Op Inspiratiemail noemt Erik van Zuydam dat zo:‘Vlak onder het rumoer van de psyche ligt een zee van stilte op je te wachten. Altijd.’ En Marja Timmer hoopt op het Boeddhistisch Dagblad.nl dat de sangha van Zen Centrum Amsterdam na het rumoer rond haar leraar vanuit stilte de compassie en wijsheid vindt waarop ze verder kan gaan.au05n01zh-300x201
De stilte als zegening. De stilte als oerbron. Ze bevind zich in ons. Ze bevindt zich rondom ons. Ze kan ingekapseld lijken door allerlei ongerief. Als dat zo is, kijk dan verder, naar de stilte onder of achter de stilte. Voorbij elke inkleuring, voorbij elke ‘energiesoort’. Daar doemt zij op in haar onbegrensde roerloosheid: altijd ongerept, zonder kleur en zonder oordeel. En juist daarom is zij grenzeloos inspirerend en ruimte scheppend. Zij is in ons en wij bevinden ons in haar.

Tijdloos verwaaien in de zendo

OP ZENBEZOEK IN JAPAN, LAND VAN DE PARADOX
(Gepubliceerd in april 1998 in het Kwartaalblad Boeddhisme)

Buiten staart de zon onbedaarlijk naar beneden. Binnen is de hitte van een andere orde. Je zit in een gat in de grond vol kokendhete, loodgrijze modder. Op je hoofd heel potsierlijk een opgevouwen handdoekje. Nog smetteloos. Tegenover je leest een Japanner stoïcijns een hagelwit boek, dat hij met twee handen beheerst drie centimeter boven de modderspiegel houdt. Als het erin valt is het: Dag boek! Maar dat gebeurt niet. Natuurlijk niet. Dit is Japan, land van de paradox: de schijnbare tegenstelling.Vijftien Nederlanders reisden onlangs o.l.v. zenleraar en managementtrainer Rients Ranzen Ritskes door Japan. Wat hen samenbracht is hun belangstelling voor het zenboeddhisme. Dat bepaalde ook de reisdoelen, waaronder een verblijf van vijf dagen in Buttsu-ji, een zenklooster in de bergen achter Hiroshima. Acteur en tv-wereldreiziger Michael Palin was er onlangs ook op bezoek. Onder de deelnemers bevinden zich de fluitist Chris Hinze, bekend van zijn ‘meditatiemuziek’ en recente Tibetopnamen en de jazzmusici Ineke van Doorn en Marc van Vugt. Onze redacteur Dick Verstegen maakte ook deel uit van de groep en doet verslag. (Dit artikel is in verkorte vorm gepubliceerd in het Eindhovens Dagblad onder de titel ‘Ademen in een schaal van nachtgeluid’)

Op de centimeter precies staat wagon H16 van de shinkansen, de Japanse sneltrein, stil bij het juiste instappunt met dezelfde lettercode. Exact op tijd. Via de aanwijzing op de perronvloer schuift de levende queue nauwkeurig voorgevormd en pijlsnel naar binnen. Daar gaat de muil alweer dicht. Je moet flink op je quivive zijn. Dat valt in elke situatie in Japan aan te bevelen: voortdurende aandacht. 

Aan het raampje open fluitist Chris Hinze één van de kleurige Japanse lunchbozen, die in alle soorten en maten op elk station te koop zijn. Net als de vuistdikke stripboeken, waarmee 80 % van de Japanse treinreizigers zich dagelijks laat vergroeien. Chris is in zijn doosje op zoek naar sushimi, rauwe stukjes vis, waar je sojasaus op doet uit een miniscuul plastic flesje – in visvorm natuurlijk. Hij is verzot op deze Japanse lekkernij. Dat geldt niet voor alle reisgenoten, haringeters of niet.

Het landschap dat zich vanuit de trein ontrolt, getuigt dichtbij van grote ordelijkheid, met afgepaste lichtgroene rijstveldjes, landbouwpercelen en wegen. Alleen huizen en andere bouwsels lijken als bladeren door een herfstwind te zijn neergegooid. Veraf  bossen en bergen; onbebouwde droomlandschappen, diepblauwe luchten.

Hinze is de hele reis alert. Geïntrigeerd als hij is door sutra’s (kloosterrecitaties), teisho’s (praatjes van zenmeesters), rituelen met bellen, kleppers en houten kloppers, natuurgeluiden e.d. Op zijn recente cd Tibet impressions II is o.m. te horen hoe hij een krekel in kosmisch perspectief brengt en hoe hij de stem van de Dalai Lama tot wereldbezwering maakt: “Peace of mind”. Als dàt zou kunnen. Mocht het Japanse uitstapje een nieuwe cd opleveren, dan zal die aanzienlijk anders zijn. Want het zenklooster kent een heel eigen klankleven.

De zorgzame leiding van de trip is in handen van Rients Ritskes, vers geschoren, zoals het een zenmonnik betaamt. Hij is dat ook een klein jaar lang praktiserend geweest in het klooster Tenryu-ji te Kyoto. Hij kreeg daar de boeddhistische naam Ranzen, wat Hollandse zen betekent. Ritskes was oorspronkelijk studiebegeleider, maar werd na het klooster zenleraar en managementtrainer. Er staan drie boeken op zijn naam: over het praktische nut van zen m.b.t. studeren, management en keuzes maken. Hij woont sinds enkele jaren in Denemarken.

-Tweewielers en tempels-
Het begint op de fiets in Kyoto. De gehuurde tweewielers zijn krap aan de maat, maar wat wil je in Japan. Fietsen doe je er bij voorkeur op de stoep, die daartoe bij elke hoek in het plaveisel indaalt.Dat zich op het trottoir evenwel ook  voetgangers bevinden, alsmede kinderwagens, winkeluitstallingen, geloste vracht en bouwsteigers, levert bij ons vijftienen in twee dagen honderden bijna-botsingen op. Maar geenéén echte. Over aandacht gesproken. Je pijnigt ondertussen je hersens met de vraag of fietsers, die ook op de rijweg mogen, óver- of  juist òndergeprivilegieerd zijn in Japan.
Met mooi weer toch een ideaal vervoermiddel, die ondermaatse fiets, behalve als je in heuvelstad Kyoto flink naar boven moet. In zo’n uurtje of vier op de fiets doe je toch al gauw een handvol tempels. Eerst langs de Kamogawarivier met zijn boomomzoomde flaneeroevers. En dan één van de tempelwijken in: Naar Ryoan-ji, Nanzen-ji, Daitoku-ji of Tofuku-ji -om er een paar te noemen- met hun adembenemende, vele eeuwen oude grind-, mos- en steentuinen (kare-sansui) beeldschone gebouwen en kunstschatten. Maar ook de kleinere en wat minder beroemde tempels, zoals Shisen-do en Taizo-in, herbergen een schat aan rust, natuur, tuinkunst en architectuur.
-Op de warande-
*In Tenryu-ji melden wij ons de tweede dag tegen het eind van de middag bij Sasaki rôshi, de jonge abt van het klooster. Hij is de opvolger van Hirata roshi, de zenmeester bij wie Ritskes bijna een jaar heeft gestudeerd tijdens zijn verblijf in dit klooster. De ontvangst is vriendelijk en formeel. Ongeschoeid zitten op de tatami-matten (ca 1 bij 2 meter), de leef- en bouwmaten van tientallen Japanse generaties. Snoepjes en groene schuimthee, op rituele wijze te nuttigen. Ritskes geeft instructie.
Yaza op de warande van één van de kloostergebouwen van Tenryu-ji. Yaza is vrijwillige buitenmeditatie. Niet te strikt, een beetje bewegen mag. Zie je wel, de krekel klinkt hier heel anders. Als we beginnen is het al donker. De sterren aan het diepzwarte firmament geven wat gesluierd licht. We zitten vlak voor een vijver, maar je kunt het nauwelijks zien. Na verloop van tijd verglijden de waarnemingen in elkaar en is er alleen nog maar ademen in een schaal van nachtgeluid.
-Hiroshige en Latijn-
*In de passage van Sanjo Dori hangt de volgende dag opeens voor het raam van een kunstwinkeltje een -naar het lijkt- heuse Hiroshige, de befaamde Japanse prentkunstenaar (1797-1858), die ook Van Gogh destijds inspireerde en van wiens werk dit jaar een unieke overzichtstenstoonstelling te zien was bij de Royal Academy of Arts in Londen. Binnen spreekt de eigenaar, traditioneel in seiza zittend op de grond, zijn bezoekers toe. Een paar uur later zit hij nog zo Dat zie je niet veel meer in het moderne winkel-Japan. Hij bevestigt dat het een Hiroshige is, maar de taalbarrière verhindert echte conversatie. Om de hoek, in de Broadway-achtige Kawaramachi Dori, tref je niet alleen hamburgers van Mac Donalds aan, maar zijn bijna alle gevels getooid met schreeuwende Engelse neonteksten. Die westerse waan is evenwel in het ‘Hiroshige-winkeltje’ nog niet doorgedrongen.
Aan Kawaramachi Dori opeens levensgrote Latijnse gevelteksten op een hoog gebouw: AMICITIA SAL VITAE (vriendschap is de zout van het leven) en AMOR OMNIA VINCIT (liefde overwint alles). Op elke verdieping is een tekst en het eindigt op de begane grond met FESTINA LENTE (haast je langzaam). Een verrassende ontmoeting. Via later e-mailverkeer onthult prof ………..  dat het hier louter gaat om een blijk van Japanse interesse in de westerse cultuur.
-Karaoke-
Een paar passen verder vinden wij ons enkele uren later op kousevoeten terug in een séparee van een groot restaurant. Op de tatamivloer gezeten langs een lange tafel schuift veel bier en kleurloze sake langs. En …….. (gefrituurde vis en kip) en natuurlijk sushimi voor Chris Hinze en geestverwanten. Ten behoeve van de potentiële hapgrage gast bevat een vitrine elke schotel in levensechte kunststof.
Ach, bier bevat weinig alcohol en sake is een rijstwijn waar ook bijna niks in zit, maar ondertussen. Er staat, merkwaardig genoeg, een levensgrote televisie op een podium met een soort microfoon eraan. Als de val duidelijk wordt, is het al te laat. Op deze gevel stond KARAKOE, maar dat was ons ontgaan. Dat Joost de Wit, de bedaarde uitbater van De Heremiet in Eindhoven, zeven coupletten van een antieke en gecompliceerde smartlap ten gehore brengt, is een vocale verrassing. Er wordt wat afgezongen. We doen niet onder voor menig Japans managementteam, waar Karakoe vaak een verplicht sluitstuk is van een bedrijfsbijeenkomst. De verklaring van het feestje komt van Rients Ritskes: “Je moet een beetje gammel het klooster ingaan, dat bevordert de verlichting”.
-Een boom, een meester-
*Buttsu-ji. Een tempelcomplex diep in de bergen, omgeven door bossen en een eeuwigdurende bergbeek. De founders hall, 600 jaar geleden broederlijk neergezet door een Chinese en een Japanse monnik, ligt ruim 400 traptreden hoger de berg op. Vanaf halverwege kom je tientallen stenen boeddha’s tegen. Zonder een hand uit te steken helpen ze je verder naar boven.
We draaien met zes à zeven monniken mee in een korte sesshin van vier dagen: Om 04.00 uur op. Sutra’s reciteren. Later een teisho van de kloosterabt, zenmeester Sukun Tsushimoto. Samu, corvee als bladeren vegen en lange houten kloostergangen dweilen. De nadruk ligt op zazen, zitmeditatie, zo’n zes uur per dag en ‘s avonds dokusan,  een persoonlijke ontmoeting met de zenmeester voor wie dat wil. En dan nog vrijwillige buitenmeditatie: yaza. Dagelijks vier rituele maaltijden. Het programma vraagt elk moment van de dag volle en onverdeelde aandacht. Dat is de oefening.
Op een van de uitgestrekte binnenplaatsen van het klooster staat een boeddha-oude naaldboom. Zijn zwaarste tak groeit een meter boven en parallel aan de grond. Hij wordt gestut door drie, vier wigvormige stokconstructies. Zijn groei weet van geen wijken. En dus moest het looppad wijken voor de oprukkende stokoude tak: de afrastering van het pad is weggebogen als in een ‘groter-dan’-teken. Monniken en andere passanten lopen aldus eerbiedig rond de oude meester. Want dat is die boomtak intussen wel geworden.
-Ademen-
Het zitten in de open zendo (meditatiehal) is een weergaloze ervaring. De zenpraktijk werkt met concentratie op de adem en richt zich op het loskomen van blokkerende programmering. Omringd door wind, bergstroom en bosgeluid wordt de zendo zelf tot ademorgaan, waarin je opgaat, tijdloos verwaait  Bij dokusan zit de zenmeester in onbeweeglijke lotushouding voor een open raam, waardoor het eeuwige geluid van ruisend water klinkt. Je doet je best.  Enkele reis naar inzicht en bewustwording? Eerst nog wat meer zitten, zeker. Trouwens, wat moest er ook al weer bereikt worden? Ook zen zit vol paradoxen.
De avond voordat we vertrekken is het feest. Traditioneel met bier, sake, gehaktballetjes en gegrild vlees. Normaal is de kloostervoeding strikt vergetarisch. Maar een feest is een feest. De plaats van handeling is niet de geplande ontvangstruimte, waar stoelen en tafels militairement in een carré staan opgesteld, maar gewoon op de grond van onze slaapvertrekken. Het kost enige overreding om Sokun rôshi zover te krijgen. Maar hij wordt beloond met een buitengewoon mooi optrteden van jazz-zangeres Ineke  van Doorn, begeleid door haar partner, de gitarist Marc van Vugt. Ze brengen een Portugese song, die niet alleen de monniken in aanzienlijke vervoering brengt. Aan het eind van onze reis zouden zij een reeks optredens geven in Tokyo, die gezien mogen worden als een voortzetting van hun internationale doorbraak.
-Bronzen appèl-
Als je de bus uitstapt bij de herdenkingsplaats in Hiroshima heb je het eerst niet door. Ver weg klinkt, met onregelmatige tussenpozen, het luiden van een klok. Maar je hoort het niet. Je neemt dat geluid, zonder het te beseffen, mee op je wandeling. Naar de enige resterende ruïne van de atoomexplosie, een indringend monument. Naar de rivier, die geen redding kon bieden. Of naar het museum dat de verschrikking in een wat ingekleurd historisch perspectief plaatst. Dan sta je ineens voor een levensgrote bronzen klok. Wie geen herhaling van atoomgeweld wil, mag met een zware houten hefboom de klok luiden. Dan is de terugweg anders. Je blijft -elke keer- het bronzen appèl horen dat anderen na jou doen en dat tot in lengte van jaren zal blijven klinken, generatie na generatie.
Het piepkleine handdoekje dat de modderbadvrouw uitreikt dient twee doelen. Afdekken van het schaamdeel en je afdrogen (uit het klooster weten we dat uitwringen herhaald gebruik mogelijk maakt). De dames krijgen een grotere doek, want die hebben een royalere lichaamsoppervlakte te bedekken. Beppu is de stad van de  heetwater- en modderbaden. De aardkorst is er dun en er borrelt van alles naar de oppervlakte. En als je er maar even ‘in’ kunt dan doet de Japanner dat, ordelijk en uren lang. Vooraf wassen met zeep en zorgen dat er geen spatje in het publieke bad komt. Een geheel ontspannen dikke Japanner doet het voor. Dan met z’n allen erin. Het genot gaat gepaard met het ondergaan van meedogenloze hitte. Soms komt een medelijdende Japanner ons een handvol modder brengen om ons in te zepen. Mogelijk ook houdt zijn geste directer verband met onze blote westerse dames die weinig last hebben van Japanse preutsheid.
-Grijze seks-
In één van onze ryokans, traditionele Japanse hotelletjes, kun je onder je hoteltelevisie een manshoge stapel stripboeken aantreffen met heel wat pornoachtige beeldinformatie. Consequent met grijzige cirkels, waar in Nederland het geslachtsorgaan zit. Ook de pay-tv in het hotel werkt met  deze merkwaardige vervaging. Maar recent onderzoek bevestigt dat de seksuele interesse van de Japanner in de praktijk geen grijze gebieden kent.
Via Hagi, onvergetelijke pottenbakkersstad, terug naar Kyoto. Het is maar goed dat we allemaal voor 45.000 yen p.p. (ca. f 720,–) voor twee weken een railpass gekocht hebben. Want alles bij elkaar hebben we straks ruim 3.000 kilometer in de trein gezeten. En met gewone kaartjes waren we zeker het dubbele kwijt geweest.
-Vier eeuwen raku-
Na de keramische pracht in Hagi wacht ons in Kyoto een diep insnijdende belevenis. Het Rakumuseum. Ze staan in sobere vitrines: theekommen, gemaakt door vijftien generaties Raku, de familie die haar naam heeft gegeven aan een bijzonder, inmiddels wereldbekend keramisch stookproces. Vanaf de 16e eeuw ging het ambacht over van vader op zoon. De resultaten achter glas getuigen ervan dat ambacht in Japan tot de hoogste vormen van beeldende kunst kan leiden.  Je blijft versteend van verwondering staan voor een kom van Chojiro(?-1589), de Koreaanse grondlegger van de dynastie of van zijn nazaat Seinyu (1887-1944). Waarom? Ze belichamen niet alleen eenvoud en ingetogenheid, maar ook een wijdse oneindigheid. Tegelijk weerloos en kracht. Ze ademen een ondefinieerbaar evenwicht tussen de spontane dynamiek van de maker en het tijdloze zijn van de kom zelf.  Als zo’n kom er eenmaal is, is zij er altijd al geweest. Zoiets. Hebben deze museumstukken daarom vaak namen, zoals “Gebogen man in de wind” of  “Winterse maan”?
Kichizaemon Raku is de vertegenwoordiger van de vijftiende generatie; een bedaarde man van eind veertig. Rients Ritskes heeft jarenlang geleidelijk een relatie met hem opgebouwd. En daarom staat hij ons te woord in zijn aan het museum grenzende woonhuis, waar wij door zijn vrouw op traditionele wijze geserveerde groene schuimthee drinken. Uit door hèm gemaakte kommen! Wie via inschrijving bij gespecialiseerde handelshuizen aan een kom van Kichizaemon  wil komen, moet rekenen op bedragen van rond de ton per kom. Uitsluitend de aanvraag van een bekende theemeester of  zenmeester kan tot beduidend lagere bedragen leiden. Het gaat hier om een erkenning over en weer, want het maken van theekommen is een echte ‘zenkunst’.
‘Gebroken kat’
*De kommen van Kichizaemon hebben vaak forse en onverwachte vormen en kleuren. Ze kennen, zoals hij zelf ook zegt, meer individuele expressie dan de kommen van zijn voorgangers. Toch roept zijn werk dezelfde gevoelens van tijdloosheid op. “Natuurlijk moet je een vakman moet zijn”, aldus Kichizaemon “maar bij de vereiste concentratie geef je ook ruimte om de handeling zichzelf te laten verrichten. Het proces voltrekt dan als het ware zichzelf.”  Hij maakt ca.twintig kommen per jaar. Dat wil zeggen, hij houdt er een stuk of twintig per jaar in stand. De rest keurt hij af en vernietigt hij eigenhandig.
Daar staat tegenover dat een goedgekeurde kom niet snel afgeschreven wordt. Kichizaemon vertelt dat zo’n kom een keer kapot viel toen de huiskat door een plotseling binnenvallende hond van de kook raakte. Hij repareerde de theekom met behulp van een beproefd goudlijmprocedé. “Ze is er alleen maar mooier van geworden”, zegt Kichizaemon. Want ‘het toeval’ is een niet geschuwd element in het Japanse kunstbesef.  Sindsdien heet de kom uiteraard “Gebroken kat”.
Vorig jaar was de kunstschat voor het eerst in grote omvang buiten Japan te bewonderen. De 106 stukken van alle Raku-generaties, die in 1997 in Italië en Parijs te zien waren, werden tot 8 maart dit jaar geëxposeerd in Keramiekmuseum Het Princessehof te Leeuwarden.
-Westwaarts-
De waarde van de Raku-kommen, ook die van Kichizaemon, is onbetwist. Zenkunst wordt alom gewaardeerd. Zen- en theemeesters dwingen overal in Japan nog onmiskenbaar respect af. Maar de kloosters zijn mager bezet en in het gewone leven boeten zenaspecten wel aan kracht in. Het zenboeddhisme lijkt zich westwaarts te bewegen. En in Japan neemt de hectiek met de dag toe. Met één been staat het tot zijn knieën in de oude tradities; het andere been heeft zich diepgaand genesteld in razendsnelle 24-uurs-economie. Hoezeer de zencultuur er straks nog kansen krijgt zal toekomst leren. FESTINA LENTE, haast je langzaam, staat er op de laagste verdieping van het handelsgebouw aan de Kawaramachi Dori. Want de mens in Japan; is die vandaag de dag over- of meer ondergeprivilegieerd?

Westers Soetra van Maurice Knegtel

Gepubliceerd in het Kwartaalblad Boeddhisme in 2005. Het Dharma Spel, een westers soetra, Maurice Knegtel, Kosmos-Z&K, 128 pagina’s, € 14,95.

Kan dat, een sutra schrijven over de westerse wenteling van het Dharmawiel? Filosoof en zenleraar Maurice Knegtel bewijst dat het mogelijk is in zijn nieuwe boek Het Dharma Spel. Hij beschrijft daarin de Big Mind-sessies die zijn Amerikaanse zenmeester Genpo Merzel rôshi ontwikkelde om zenstudenten rechtstreeks in contact te brengen met de verschillende aspecten van hun bewustzijn, inbegrepen Wijsheid, Compassie en de Meester. Een bespreking.

Maurice Knegtel koos voor zijn boek Het Dharma Spel een verrassende vorm: Het eigentijdse empirische Big Mind-onderricht verschafte hij onderdak in wat hij noemt Het soetra van groot bewustzijn, door hem geschreven in de taal van de 2500 jaar oude Pali-sutra’s, waarin de historische Boeddha zijn leerlingen onderwees. Een waagstuk en een intrigerend experiment dat bij voorkeur een goede verstaander vergt en natuurlijk vooral een open mind. Want het lezen zelf vormt al voor ieder een oefening bij uitstek met de bewustzijnsaspecten die in het boek ten tonele worden gevoerd.

Ook voor deze sutra geldt dat je het ritme moet vinden. Dat je je mee laat deinen in het refrein en de wave van de herhaling die geleidelijk een platform gaan bieden voor toenemende ontroering. Maar dan moet je tegelijkertijd wel bereid zijn tot close-reading, want op de golven van de vorm kan veel je makkelijk ontgaan. Als Boeddha bijvoorbeeld het spel introduceert bij zijn vijf meest toegewijde monniken en twee leken (een man en een vrouw) noemt hij elk van hen ‘onovertroffen op het vlak waarin hun kwaliteiten liggen’. Een antiek stijlbloempje? Mogelijk, maar opeens realiseer je je dat ook jij in deze bijzin rechtstreeks aangesproken wordt, want de uniciteit van elk mens is hier immers in het geding.

En zo laat ook Ananda, Boeddha’s wat onnozel lijkende neef en assistent, zich overhalen tot een enigszins halfhartig schijnende deelname aan dit directe, eenvoudige en speelse onderricht. Al gauw blijkt dat zenmeester Genpo en de Verhevene geheel geïntegreerd zijn in de auteur Maurice Knegtel, die hier met grote moed en ‘onovertroffen op het vlak waarin zijn kwaliteiten liggen’ zijn eigen verhaal vertelt. OK, hij is bij de Nederlandse Big Mind-sessies de assistent geweest van Genpo rôshi. Maar het laat zich raden dat hij niet, zoals Ananda, de zijlijn leek te verkiezen.

Hij voert ons via de stemmen van de Verhevene en van de eerwaarde Ananda, Sariputra, Upali, Subhuti, Maudgalyayana, de leken Anathapindika en Visakha en later nog de eerwaarde Mahakasyapa langs:

de beschermer, het aspect van bewustzijn dat het zelf beschermt tegen invloeden van buitenaf en van binnenuit en dat niet alleen ons leven controleert, maar ook beslist welk aspect van bewustzijn zich in ons leven uit mag drukken en welk niet – het is de beschermer die om toestemming moet worden gevraagd om het Dharmaspel te kunnen spelen; het beschadigde zelf, of de wond die het leven in ons bewustzijn heeft achtergelaten; het verkrampte zelf, onze verhouding tot wat het leven ons aandoet, waarin we verkrampen, omdat de as ons levenswiel ging aanlopen; het krampachtige willen, het niet kunnen loslaten, één van de oorzaken van ons verkrampen; het harde weten, onze ideeën en zienswijzen die we voor de werkelijkheid zelf houden, zodat ze stollen en samen met het krampachtig willen leiden tot het verkrampte zelf; het ontspannen bewustzijn, de toestand van de geest van overgave; onderscheidende helderheid, het bewustzijnsaspect dat door onze harde ideeën heen kan kijken naar wat er werkelijk is en waardoor we ons bewust kunnen worden van: het bevangen bewustzijn, ons opgaan in onze zelf gecreëerde werkelijkheid dat contrasteert met groot bewustzijn, de ontwaakte staat van zijn.

De voorafgaande aspecten van bewustzijn waren, zegt Knegtel, dualistisch en gerelateerd aan het zelf. Maar vanaf groot bewustzijn is het onderzoek in het spel gericht op de niet-dualistische bewustzijnaspecten als: wijsheid, onze totale tegenwoordigheid van geest in elke situatie en voorbij elk onderscheid; compassie, het functioneren van wijsheid of het hart dat overloopt van leven en lijden van alle levende, lijdende wezens; de Meester, die op basis van wijsheid en compassie gebruikmaakt van alle aspecten van het bewustzijn en tenslotte: het dagelijks bewustzijn, waarin alle toestanden van de geest zijn geïntegreerd.

Het wordt een schitterende reis. Je kunt uit zijn op bescherming tegen ongelukken, driften, dwalingen, je eigen schaduw en je kunt je concentratievermogen, spitsvondigheid, reputatie en zuiverheid willen behoeden tegen vertroebeling en apathie. Je leert je beschadigde zelf zeer herkenbaar te zien als pijn van alles en nog wat (tekortschieten, ongrijpbaarheid, onwetendheid, afgewezen zijn) maar je bènt ook de pijn van alle lijdende, levende wezens. We hernieuwen de kennismaking met het verkrampte zelf en de wil tot ongebreidelde controle over alles en iedereen, terwijl we die controledwang niet onder controle kunnen krijgen: een uitzichtloze strijd, een allesdoordringend onbehagen, het lijden aan het lijden. Je herkent jezelf, vastgebeten aan een tak, zonder ergens steun te kunnen vinden. Vastgebeten in gestolde ideeën en overtuigingen van het harde weten.

Maar er is ook ontspannen bewustzijn, dat ons maant nergens bang voor te zijn omdat we niets anders te doen hebben dan onzelf tot toevlucht te zijnzoals de Boeddha ons heeft voorgehouden. En de onderscheidende helderheid helpt ons met de rest: doorkijkjes door de zelf opgetrokken muren en veronderstelde beperkingen van ons bevangen bewustzijn. Daarachter ligt immers onder volstrekt handbereik het groot bewustzijn, dat alles en iedereen omvat, ook de Ontwaakte, maar evenzeer onwetendheid, verwarring, lijden en alle beperkende bewustzijnsaspecten. Het zoekt nergens naar, streeft niets na en is verbonden met aspecten als wijsheid (het oog dat ziet), compassie (ook Ananda doet nu mee) en hun stuurman de Meester die het zogenaamde ‘ik’ steeds tot vertrouwen maant.

Ontroerend is het moment waarop onderscheidende helderheid een open plek in het weelderige kroos, de tropische storm, van onze bevangenheid vindt en de Verhevene vraagt wat zich daar openbaart. Waarop Sariputra zegt: datgene wat Sariputra aan den lijve ervaart, Heer. En anderen zeggen achtereenvolgens onder meer: het voorwoordelijke, het grondeloze, dat wat is. En prachtig is ook wat de deelnemers antwoorden in het bewustzijnsaspect van het Groot bewustzijn. Niets en niemand is uitgesloten, Heer. Alles en iedereen. De ongeborene, God, waarheid, maar ook onwetendheid, dood, angst, verwarring.

Maar geheel in de lijn van de ch’antraditie ligt de ‘deus ex machina’ in het dagelijks bewustzijn, waarin alle bewustzijnsaspcten zijn geïntegreerd – niets bijzonders, thuis op de markt van de wereld, overeenkomstig de omstandigheden en volkomen ongehinderd. Dan scoort Ananda, die totnutoe vrijwel afwezig was in dit spel, zijn punten: ‘Ik ben gewoon mezelf, Heer, Ananda’s dagelijks bewustzijn, en ik heb helemaal niet begrepen van wat er in de uren na de maaltijd is gebeurd, noch heb ik er merkbaar iets van meegenomen. Maar nu het begint te schemeren en de avond spoedig valt, kan ik zeggen dat het wonderbaarlijk was, Eerbiedwaardige, buitengewoon, Heer Gautama, al kan ik niet vaststellen waarom.’

Op mijn beurt kan ik niet heel precies vaststellen, waarom dit zo’n bijzonder boek is. Natuurlijk, een westers sutra is sowieso iets bijzonders – taal en stijlmiddelen uit de boeddhistische oudheid plakken op een Amerikaanse bewustwordingsaanpak ook. En door de nauwgezette oprechtheid van Knegtel zal zijn boek ook voor menigeen een uitstekende inleiding in de Pali Canon kunnen zijn. Maar de grote compassie van waaruit het is geschreven, geeft misschien toch wel de doorslag. En daarmee draagt het zeker bij tot de ‘ontsluiting’ van ch’an/zen in het westen.